Gedichten  van  PELAYO  FUEYO
vertaald door Fa Claes


Pelayo Fueyo is doctorandus in de Spaanse filologie (Universiteit Oviedo). Hij publiceerde de dichtbundels Memoria de un espejo (Gijón, 1990), El mirador (Oviedo,1992), Parábola del desertor (Madrid, 1997) en La herencia del silencio (Valencia, 2003 ). Daarbij hoort ook zijn bundel poëtische aforismen El cuaderno blanco gepubliceerd in het tijdschrift La mirada (Sevilla). Werk van hem is in verschillende bloemlezingen opgenomen. Bovendien is hij medewerker aan verschillende tijdschriften van het Spaanse taalgebied.




JARRÓN VACÍO


Yo era el jarrón que ahora reposa en la consola,
en manos de aquel niño que no nos conoció.
En mi boca insertaba flores de especies raras,
como el que recorriese un jardín encantado
y quisiese dejar testimonios del hecho.
Me he despertado de ese, como de cualquier sueño.
Ahora el jarrón reposa intacto en la consola,
y yo he recuperado mi forma primitiva.
De aquella pesadilla ya nos hemos librado.
Pero nunca ese niño que soñaba entusiasta,
porque es extraño a mí tanto como ese sueño,
como extrañas las flores son al jarrón vacío.


            De: El mirador, 1992





LA DAMA DE PAPEL


Leo en el libro donde te soñaba,
y, al paso de las páginas, mis manos
se congelan, presienten el rechazo
de tu cuerpo al placer que señalaban
las manos de ese icono que besaste,
alas de golondrina ante la luna.
Quizá siga leyendo que otras manos
te acarician ahora, y van dejando
signos impresos que yo reconozco
en tu cálida voz, que estás mirando
a otros ojos que muestran ese sueño
que fuiste, y ahora cierras con tus manos.


            De: Parábola del desertor, 1997





EL TESORO IMAGINARIO

           Los lentos galeones que partían
               con los tesoros falsos del futuro

                      F. BENÍTEZ REYES


Le he comprado a mi hijo un barco de juguete,
y lo botó en la playa, mientras yo ascendía
hasta un promontorio, buscando el horizonte.
Comprendí que hay dos formas de interpretar la infancia.
Arrojé la moneda que sobró de la compra
entre aquellas dos peñas donde yacía el sueño
de un galeón pirata. Y sumé a aquel tesoro
imaginario, el pobre botín de mi nostalgia.


            De: La herencia del silencio, 2003





A UNA ESTATUA

        Esperanza caminando, de J. López Hernández


Estoy enamorado de la estatua
de una chica que está leyendo un libro.
No me interesan tanto los motivos
de la carne que está representada.
Es la transformación de ese modelo
lo que provoca mi fascinación.
Cercana como está de lo real,
la quiero por su gesto delicado.
Y aun es posible que el libro que lee
contengan estas líneas que la evocan.


            Inédito





LA LUNA


Sentado en el jardín, contemplando la luna,
me evado de las tópicas discusiones caseras.
Enciendo un cigarrillo. El humo se disuelve
formando una aureola que somete al planeta.
¡Ah, cuántos viejos versos ignorando el vacío
de ese centro inmutable al llanto adolescente!
Sentado en el jardín, oigo voces de mando
que parecen venidas de un teatro mundano.
Iré adentro, sumiso, como un muñeco insomne,
¿pero cómo encerrar a la luna en mi cuarto?


            Inédito





EL TÚNEL


Te embarcaste en el tren, con el recuerdo
de los rostros que allí te esperarían,
dispuesto a sorprenderte por las pieles
ajadas por los años, y los juegos
que un día, como otro, terminaron.


Pasó el tiempo y pasaste por un túnel.
Aquel aullido oscuro era la queja
de niños sorteando los raíles,
monedas aplastadas en las vías,
y corazones rotos en el túnel.


Un instante después, la claridad
del último trayecto conocido,
te trae la nostalgia y la ansiedad
de encontrarte con los que despediste,
confidentes de un tiempo más antiguo.


            Inédito

LEGE VAAS


Ik was de vaas die nu op de schouwmantel staat
in handen van dat kind dat ons niet kende.
In mijn mond hield ik bloemen van zeldzame soort,
zoals hij die een betoverde tuin doorwandelt
en bewijs van dat feit verlangt achter te laten.
Ik ben daaruit ontwaakt, zoals uit elke droom.
Nu staat de vaas onaangeroerd op de mantelschouw
en ik heb mijn vroegere vorm weer aangenomen.
Van deze nachtmerrie hebben wíj ons bevrijd,
maar nooit het kind dat droomde, enthousiast;
het is mij immers even vreemd als deze droom,
zoals de bloemen vreemd zijn voor de lege vaas.








DE DAME VAN PAPIER


Ik lees in het boek waarin ik je droomde
en bij het voorbijgaan van de bladzijden
bevriezen mijn handen, voorvoelen afwijzing
van je lichaam voor genot dat de handen
aanwezen van die icoon die je kuste,
vleugels van zwaluwen voor de maan.
Wie weet lees ik verder dat andere handen
je strelen nu en altijd aan tekens
afgedrukt laten staan die ik herken
in je warme stem, dat je zit te kijken
in andere ogen die de droom tonen
die jij was en nu met je handen sluit.








DE DENKBEELDIGE SCHAT

           De trage galeien die vertrokken
               met de valse schatten der toekomst

                      F. BENÍTEZ REYES


Ik heb mijn zoon een speelgoedboot gekocht
en hij liet hem van stapel op het strand
terwijl ik naar een heuvel klom op zoek
naar horizon. Ik begreep dat er twee
vormen zijn om kindertijd te vertolken.
Het muntstuk dat ik van de aankoop overhield
gooide ik tussen gindse twee toppen waar
de droom van een piratengalei lag.
En bij die ingebeelde schat heb ik
de povere buit van mijn nostalgie opgeteld.






AAN EEN STANDBEELD

        Esperanza caminando van J. López Hernández


Ik ben verliefd op het beeld van een meisje
dat een boek aan het lezen is.
Mij interesseren niet zozeer de vormen
van het lichaam dat is afgebeeld.
De transformatie van het model is het
die mijn fascinatie veroorzaakt.
Zoals zij dicht bij het reële staat
houd ik van haar om haar tere gebaar.
En zelfs is het mogelijk dat het boek dat ze leest
deze regels bevat die haar oproepen.








DE MAAN


Waar ik zit in de tuin en de maan beschouw
ontvlucht ik de huiselijke clichégesprekken.
Ik steek een sigaret op. De rook drijft uiteen
en vormt een aureool die de planeet onderwerpt.
Ach, hoeveel oude verzen weten niet van de leegte
van dat middelpunt ongevoelig voor jongelingsklacht!
Waar ik zit in de tuin hoor ik bevelende stemmen
die uit een werelds theater afkomstig schijnen.
Ik zal binnengaan, onderdanig, gelijk een slapeloze marionet,
maar hoe sluit ik de maan in mijn kamer op?








DE TUNNEL


Je stapte op de trein met de herinnering
aan de gezichten die je daar opwachtten,
klaar om je te verbazen met hun door de jaren
verouderde huid en hun spelletjes
die ze op een dag als een andere stopten.


De tijd ging voorbij en je reed door een tunnel.
Dat donkere huilen was de klacht
van kinderen die van de rails wegsprongen,
van munten op de sporen plat geplet
en van gebroken harten in de tunnel.


Een ogenblik later, als van de reis
de duidelijkheid van het laatste deel is gekend,
voeren nostalgie je mee en benauwdheid
om te ontmoeten van wie je afscheid nam,
vertrouwelingen van een vroegere tijd.




Terug naar Index